In 1975 wordt Atte Bouma op 26-jarige leeftijd hoofdtrainer van Cambuur. Al vlot na zijn benoeming wordt Bouma door de pers gebombardeerd tot kroonprins van het Nederlandse trainersgilde. Met zijn vernieuwende ideeën zal Cambuur voor hem het voorstation zijn van een reis langs veel grotere clubs, zo wordt voorspeld. Een halve eeuw later kan geconstateerd worden dat Cambuur voor wat betreft het betaalde voetbal het eindstation was voor Bouma. De inwoner van Heerenveen weigerde zich in een keurslijf te laten persen en dat deed zijn trainerscarrière geen goed. Van teleurstelling hierover is allerminst sprake bij Bouma. Hij bleef dicht bij zichzelf en zou met de kennis van nu niets anders gedaan hebben dan 50 jaar geleden.
Atte Bouma is verknocht aan Heerenveen. Toch staat zijn wieg in 1948 elders. Bouma – afkomstig uit een boerenfamilie – wordt geboren op een boerderij in Langezwaag. Als de kleine Atte vier jaar oud is moet het gezin Bouma de boerderij verlaten omdat de pacht wordt opgezegd. Bouma komt door de verhuizing in een andere wereld terecht, maar zeker geen mindere. De Kerkstraat in Heerenveen is een volksbuurt zoals er in de jaren ’50 van de vorige eeuw nog zovele zijn. ,,Het was daar geweldig”, zegt Bouma enthousiast. ,,Als heel Nederland uit volksbuurten had bestaan, was het hier beter toeven geweest. De saamhorigheid op de Kerkstraat was groot. Ook om de sociaal zwakkeren werd gedacht. Voor mij als kind was het daar een paradijs. We speelden hele dagen buiten.”
Buiten spelen dus. Voetballen met name. Op de veldjes en de pleintjes in en rondom de Kerkstraat ontwikkelt Bouma zich tot een prima voetballer. Puskás wordt hij genoemd, naar de Hongaarse vedette. Als Bouma tien jaar oud is en eindelijk in clubverband mag gaan spelen krijgt hij bij vv Heerenveen direct de aanvoerdersband in de schoot geworpen. Onbegrijpelijk volgens Bouma: ,,Ik was geen leiderstype en had allesbehalve een grote mond. Ik was eerder verlegen.” Met Bouma als banddrager wordt menig titel in de wacht gesleept. In een ploeg met spelers als Rudi Alberda, Mollo Eijer en Henk Boerema ziet de voetbaltoekomst voor talent Atte Bouma er veelbelovend uit. Tot die ene vrijdag, een maand voor zijn achttiende verjaardag.
Er schijnt op vrijdag 10 juni 1966 een prachtig zonnetje. Mooi weer om te gaan zwemmen, zo vindt Atte Bouma. Samen met een kameraad zet hij op de fiets koers richting It Nannewiid. Halverwege de reis er naar toe gaat het mis. Een tegemoet komende auto moet remmen, maar de bestuurder – die pas zijn rijbewijs heeft gehaald – drukt op het gaspedaal. Bouma wordt frontaal geschept. De impact van de klap is zo groot dat aanwezigen Bouma nergens terug kunnen vinden. Pas als drogist Duursma fietsend vanuit Heerenveen de plek des onheils nadert wordt het levenloze lichaam van Atte Bouma opgemerkt in een sloot. Nadat een dokter die ter plaatse is gekomen aangeeft dat de komst van een ambulance geen zin meer heeft, blijken herhaalde reanimatiepogingen toch succes te hebben. Bouma ademt weer, maar is in comateuze toestand. Na 3 weken raakt hij daar uit, al is hij dan nog verre van bij de pinken. Wanneer een vriendinnetje aan het bed staat – het ongeluk is dan al meer dan een maand geleden – pakt het bewustzijn van Atte Bouma weer enigszins de draad op.
De bijna-doodervaring zet het leven van Atte Bouma volledig op zijn kop. Om te beginnen wordt zijn carrière als voetballer in de kiem gesmoord. Botbreuken zijn er wonderwel niet, maar het reactievermogen van Bouma loopt een permanente knauw op. Voetballen is er niet meer bij, autorijden kan hij eveneens vergeten. Bouma raakt zeer geïnteresseerd in existentiële vragen. Hij realiseert zich al jong dat gezondheid meer is dan de afwezigheid van ziekte. Hij wil voorkomen dat er roofbouw wordt gepleegd op het lichaam, bijvoorbeeld door het gebruik van verdovende middelen. Drinken, roken en medicijnen zweert hij af. Ook wordt hij vegetariër. Getuige de uitstekende fysieke staat waar Bouma heden ten dage op 75-jarige leeftijd in verkeert heeft deze levenswijze hem geen windeieren gelegd. De verandering van levensvisie zorgt er ook voor dat Bouma als jonge knaap een kloof ervaart ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten. En dat niet alleen, vertelt Bouma lachend. ,,Zelfs mijn vader vroeg me nog op zijn sterfbed wanneer ik me nou ooit eens een keer normaal ging gedragen.”
Dat Bouma ooit trainer gaat worden weet hij al op tienjarige leeftijd. Na het ongeluk maakt hij serieus werk van deze ambitie. Zelf voetballen is er niet meer bij, maar slagen als trainer, dat zal hij! Nadat Atte Bouma de ULO heeft afgerond vindt hij emplooi op het kantoor van de melkfabriek. Zittend aan een bureau komt hij er direct achter dat dit werk niets voor hem is. Bouma begint aan een trainerscursus. Aldaar raakt hij bevriend met Jan Theunissen, dan verdienstelijk voetballer in de roemruchte succesploeg van Zwaagwesteinde. Via Theunissen krijgt Bouma de kans om in Beetsterzwaag gymnastieklessen te gaan geven. Van het een komt het ander en binnen de kortste keren staan ook de verenigingen uit Lippenhuizen, Akkrum en Tjalleberd op de stoep. Als het trainersdiploma wordt gehaald kan Bouma ook zijn ambities waarmaken langs de groene mat. Vierdeklasser Nieuweschoot wordt de eerste club die hij gaat trainen.
Atte Bouma, dan net 21 jaar, krijgt bij Nieuweschoot spelers onder zijn hoede die meer dan 10 jaar ouder zijn. Tot problemen leidt dit nooit. Heerenveen volgt haar oud-jeugdspeler nauwlettend en besluit in 1970 dat het tijd is voor een terugkeer. Bouma wordt op het oude nest assistent-trainer van de proftak en mag de volledige jeugdafdeling gaan trainen. Het wordt een groot succes. Vele kampioenschappen worden gevierd. Daarnaast scoort Heerenveen ook uitstekend met het Telesport-Adidas-Spel, een wedstrijd waarin dankzij verschillende spelvormen wordt uitgemaakt welke spelers de beste techniek hebben. Tweemaal op rij eindigt een jeugdspeler van Heerenveen op de eerste plaats. In 1971 is Eddy Bosman succesvol. Het daaropvolgende jaar gaat de eer naar Bart Leemburg.
Ook als assistent voldoet Atte Bouma uitstekend. Met trainers Bas Paauwe senior, Meg de Jongh en László Zalai kan hij prima overweg. Toch eindigt het verblijf in het Friese haagje nog voor 1974 aanbreekt. Cambuur hengelt naar de diensten van Bouma. De man met het blauw-witte hart, tegenwoordig lid van verdienste bij de “pompeblêden” hapt toe. Het is een overstap die vandaag de dag pikant en bijzonder tegelijk lijkt, maar dat circa 50 jaar geleden nog een stuk minder is. In Friesland wordt Cambuur nog gezien als de toonaangevende club. Pas in 1972 slaagt Heerenveen er voor het eerst in het betaald voetbal-era in om boven Cambuur te eindigen. Een jaar later herstellen de voetballers uit de Friese hoofdstad de hegemonie.
Als Atte Bouma net in Leeuwarden is gearriveerd wordt hij geïnterviewd door Bert Nederlof van Voetbal International. ‘Cambuurs hippie’, zo prijkt er op de voorpagina van het weekblad. De dan nog relatief onbekende Friese oefenmeester wordt vanaf dan een nationale bekendheid. Er gaat geen maand voorbij of er verschijnt een interview met Bouma in een krant of in een magazine. Ook radiostations en televisiezenders weten hem te vinden. Zo is hij onder andere twee jaar betrokken bij het razend populaire minivoetbal in sportpaleis Ahoy, een door de NCRV uitgezonden verkapte vorm van zaalvoetbal met oud-profvoetballers. Al die aandacht heeft ook een keerzijde: tot op de dag van vandaag wordt geschreven dat Bouma zijn opstelling bepaalde op basis van de sterrenbeelden van de spelers. Volledig ten onrechte, aldus Bouma: ,,Ik interesseerde me wel voor astrologie hoor. In de voetballerij was het voor mij slechts ondersteunend. Niet van doorslaggevende betekenis.”
Atte Bouma gaat in Leeuwarden samenwerken met Leo Beenhakker. Met de dan nog jonge Rotterdammer aan het roer is er in 1972 door Cambuur een driejarenplan opgesteld. Binnen drie jaar moet de eredivisie bereikt zijn. In het derde jaar wordt al vroeg duidelijk dat deze doelstelling geenszins gehaald gaat worden. Als Beenhakker in het voorjaar van 1975 een contract tekent bij Go Ahead Eagles besluit het Cambuur-bestuur alvast voorbereidingen te treffen op het nieuwe seizoen. Atte Bouma wordt naar voren geschoven als nieuwe eindverantwoordelijke. ,,Dat is natuurlijk een onvoorstelbaar verhaal”, zegt Bouma. ,,Op 26-jarige leeftijd hoofdtrainer van Cambuur, terwijl ik nog geen tien jaar eerder levenloos in een sloot lag!”
De aanstelling van Atte Bouma levert nog wel een probleem op voor de Leeuwarder profclub. Bouma beschikt niet over het vereiste A-diploma. Er wordt snel een oplossing gevonden: André Roosenburg senior, wel in het bezit van het juiste diploma, gaat als stroman fungeren. Met een afgeroomde selectie – sterkhouders als Koko Hoekstra en Willem Spindelaar zijn vertrokken – doet Atte Bouma het met zijn manschappen heel aardig. Het frivool spelende Cambuur eindigt twee plaatsen hoger dan het jaar ervoor. Wat Bouma wel als een molensteen om de nek hangt is het ontbreken van het A-diploma. De KNVB heeft de stromanconstructie opgemerkt en sommeert Bouma zijn papieren te halen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Deelnemers aan de trainerscursus moeten minstens 27 jaar oud zijn. Atte Bouma is 26.
Cambuur wil graag door met Bouma, maar de bond is onvermurwbaar, ondanks de bemoeienis van bestuurslid en politicus Anne Vondeling. Het verblijf van Bouma als hoofdtrainer bij Cambuur komt daardoor na 42 competitiewedstrijden ten einde. Al spoedig trekt Vitesse aan de bel. Bouma kan hier als assistent-trainer aan het werk. Bij de contractbespreking stelt de Fries wel een belangrijke eis: de club moet de trainerscursus betalen. Over die eis moeten de Arnhemmer bestuurders nog even vergaderen. Nog voor er witte rook opstijgt uit Nieuw Monnikenhuize komt er uit onverwachte hoek een interessante optie tussendoor fietsen. CEC uit Emmercompascuum, de noordelijke amateurkampioen van 1973 wil Bouma graag als hoofdtrainer. Wat de oefenmeester verdienen wil mag hij zelf weten en over die trainerscursus wordt helemaal niet moeilijk gedaan. Bouma gaat het avontuur aan. CEC is dan wel een amateurclub, maar hij ziet het als een stap terug om in de toekomst – met het gewenste A-diploma op zak – twee vooruit te zetten.
Het loopt anders. Na CEC werkt Atte Bouma achtereenvolgens bij Rijnsburgse Boys, Emmen en Drachten. Geen betaald voetbal, al zit het er qua niveau heel dicht tegenaan. Na 1980 zijn de clubs die Bouma traint – derdeklasser Rood Geel en eersteklasser DIO Oosterwolde – van bescheidener allooi. Dat heeft meerdere oorzaken. De brandende ambitie om weer het betaalde voetbal in te gaan neemt af als Bouma rond zijn dertigste een opleiding tot yogadocent volgt en later yogaleraar wordt. Daaraan heeft hij een dagtaak ,,Yoga is voor gezonde mensen, om te voorkomen dat er gezondheidsklachten optreden. Voor mij is het altijd heel belangrijk geweest. Daarnaast heb ik me altijd erg geïnteresseerd in de filosofie. Vanuit de westerse filosofie kwam ik in de oosterse filosofie terecht. Uiteindelijk belandde ik bij de filosofie van Bhagwan, de religie rond de levende meester Bhagwan, later bekend als Osho. Die filosofie is een prominente rol in mijn leven gaan spelen. Het heeft me onder meer geleerd dat het leven geen doel heeft, maar dat leven het doel in zichzelf is.” In 1988 ontmoet Atte Bouma tijdens een 6 weken durend verblijf in India Bhagwan. Een groot hoogtepunt, ook al bleek de inspirator van de spirituele beweging ”normaler dan normaal” te zijn. ,,Ik heb nooit iemand ontmoet die zo volledig zichzelf was”, aldus Bouma.
Nog tweemaal is er serieus sprake van een terugkeer in het betaalde voetbal. Aan het begin van de jaren ’80, als Atte Bouma met zielsverwant Hans Croon plannen smeedt om gezamenlijk een club te gaan trainen. Hans Croon heeft furore gemaakt in de voetbalwereld door als 21-jarige eindverantwoordelijke te worden bij de Amsterdamse eredivisionist DWS. Later – in 1976 – boekt hij met de Belgische grootmacht Anderlecht een enorm succes door de Europa Cup II te winnen. Net als bij Bouma, speelt Bhagwan een grote rol in het leven van Croon. Het maandblad Elf krijgt hier lucht van een besluit de beide oefenmeesters in februari 1985 te interviewen. In het besneeuwde Sonsbeekpark te Arnhem worden foto’s gemaakt van het voetbalduo, dat voor de gelegenheid de voor de Bhagwan kenmerkende rode kleding heeft aangetrokken. Croon zal het interview nooit te lezen krijgen. Drie dagen na het gesprek verongelukt hij op 48-jarige leeftijd. Als het maandblad bij de abonnees op de deurmat valt, heeft de uitvaart van Hans Croon reeds plaatsgevonden.
Niet lang na deze treurige ontknoping zorgen knieproblemen ervoor dat Bouma het hoofdtrainerschap laat voor wat het is. In 1988 komt de naam Atte Bouma weer even prominent in beeld als opvolger van Foppe de Haan bij de proftak van Heerenveen. Als Bouma door een journalist van de Leeuwarder Courant wordt gevraagd naar een reactie komt hij met een zeer realistische uiteenzetting met als conclusie dat het zeer onwaarschijnlijk is dat Riemer van der Velde hem zal benaderen. Bouma windt er nog steeds geen doekjes om. ,,Ik liep niet in een driedelig pak langs de zijlijn en droeg geen regenjas. Dan loop je uit de pas en wordt je apart gevonden. Solliciteren deed ik niet. Overal waar ik heb getraind ben ik gevraagd. Ik snap heel goed dat de aanpak die ik had niet overal werkt. Ik ben niet iemand van de harde hand. Veel ploegen hebben daar wel behoefte aan. Talent kan zich pas goed ontwikkelen als het de ruimte krijgt. Zelf ben ik iemand die ruimte nodig heeft. Anderen heb ik dus ook altijd zo vrij mogelijk gelaten”, zegt Bouma.
In een stadion is Atte Bouma al jaren niet meer geweest. Van de voetballerij krijgt hij nog wel het nodige mee via de TV. Als Bouma wordt gevraagd naar de staat van het hedendaagse voetbal lichten zijn ogen op. ,,Het is te zot voor woorden dat er in Nederland abnormaal hoge salarissen worden betaald aan voetballers, terwijl in dit land mensen naar de voedselbank moeten om eten. Ik kan me er over opwinden. Sportiviteit en respect waren kernpunten voor mij als mens en als trainer. Dat is nu ver te zoeken. De voorzitter van Vitesse vertelde me al in 1976 dat ik gebruik moest maken van de twee C’s als ik hogerop wilde komen in het profvoetbal. Met die twee C’s bedoelde hij corruptie en connecties. Toen dacht ik nog dat het wel meeviel. Nu weet ik beter. Het voetbal is afgedreven van de essentie. Alles draait om de uitslag. Ik nam de kentering al aan het begin van de zeventiger jaren waar. Tot dat moment waren uitslagen van 5-2 of 6-3 in de eredivisie normaal. Tegenwoordig wint de angst om te verliezen het van de wil om te winnen. De voetbalsport wordt nu wetenschappelijk bekeken. Dat is foute boel. Het belangrijkste aspect – de vorm van de dag – laat zich niet meten.”
Hoewel Atte Bouma zijn grootste wens – het hoofdtrainerschap bij SC Heerenveen – onvervuld bleef, is hij allesbehalve een teleurgesteld mens. Hij heeft een prima leven, samen met echtgenote Harmke. Uit twee eerdere huwelijken heeft Bouma eerlijk verdeeld 6 kinderen. In zijn mini-bibliotheek op de bovenverdieping komt hij zijn dagen prima door. Met een tevreden gevoel kijkt hij terug op zijn voetbaltijd. Hoogtepunten in de vorm van een kampioenschap vierde Atte Bouma als hoofdtrainer niet. Ontelbare onvergetelijke herinneringen beklijven. Aan grote dingen , zoals de wedstrijden die hij als trainer van Cambuur meemaakte tegen clubs als Heerenveen en FC Groningen. Tienduizend toeschouwers bevolkten het stadion. Maar ook in zijn nadagen, ver weg van alle schijnwerpers, waren er successen waar hij met veel plezier aan terugdenkt. ,,Rond de eeuwwisseling werd ik benaderd door vv Heerenveen met de vraag of ik het pupillenteam waar mijn zoon Elmar in speelde wilde trainen. Dat was geen probleem. Kort daarna trainde ik ook het ploegje waar mijn dochter Marrit in speelde. Met Elmar en zijn teamgenoten ben ik jaar na jaar als trainer mee over gegaan naar een hogere leeftijdscategorie. Twaalf jaar later in de senioren was de ploeg nog helemaal intact. Dat is een zeldzaamheid. Vaak haken voetballers als ze de puberleeftijd naderen af”, zegt Bouma niet zonder trots. Het grootste compliment kreeg hij ooit van Cambuur-bestuurslid Douwe Keizer: ,,Hij zei dat mijn sterkste punt ook mijn zwakste was. Toen ik hem vroeg wat hij daar mee bedoelde, zei hij: ‘Jij manipuleert niet, maar te manipuleren ben je ook niet.’ En zo is het. Ik heb nog nooit tegen iemand opgekeken. Maar op iemand neergekeken heb ik ook nog nooit”, sluit Bouma met een glimlach af.
Atte Bouma, in 1974 door VI gefotografeerd in zijn woning. Links dochter Edith, rechts dochter Tamar.
De Cambuur-selectie van de jaargang 1974/1975, gefotografeerd bij het scorebord in het stadion. Boven, van links naar rechts: Gojko Kuzmanovic, Jaap de Blaauw en André Roosenburg junior. Tweede rij van boven: Henk de Groot, Andries Roorda, Mollo Eijer en Klaus Roosenburg. Middelste rij: Hans Bleijenberg, Rienk Onsman, Willem Spindelaar en Piet Kok. Tweede rij van onder: Henk Prinsen, Klaas Duker, Thomas Haan en Harry van der Meulen. Onderste rij, van links naar rechts: Atte Bouma, Koko Hoekstra, Bert van Meurs, Henk van der Vlag en Leo Beenhakker.
Een echte vriendenploeg: het betaalde jeugdelftal van Heerenveen in 1966. Staand van links naar rechts: Tjibbe Hoks, Steffie Geertsma, Frans Wuyts, elftalleider van der Zee, Guus Joustra, Siebolt Hielkema, Atte Bouma, Henk Boerema en trainer László Zalai. Gehurkt van links naar rechts: Sipke de Jong, Yme Kuiper, Rudie Alberda, Mollo Eyer, Eddy de Vries, Gijs Carli en Bart van der Berg.
Twee jaar lang is Atte Bouma in de tweede helft van de zeventiger jaren betrokken bij het zeer populaire minivoetbal. Hier op de foto in Ahoy, samen met Frans de Munck en Johan Cruijff.
In februari 1985 worden trainers en zielsverwanten Atte Bouma en Hans Croon geïnterviewd door het maandblad Elf. Voor de gelegenheid hullen de beide oefenmeesters zich in het Sonsbeekpark te Arnhem in de voor de Bhagwan kenmerkende rode kleding. Drie dagen na het nemen van deze foto verongelukt Hans Croon op 48-jarige leeftijd.
Na het eerste interview met Atte Bouma in 1974 weet de pers hem vaak te vinden. Hier op de cover van Voetbal International in mei van het jaar 1977.